Heb ik mezelf een probleem op de hals gehaald, nl. het werkwoord faire . Weet bijna niet waar te beginnen, het is een zo alomvattend en veelgebruikt werkwoord.
Eerst de verbuiging dan maar, want dat is het simpelst…
Tegenwoordige tijd.
Je fais, tu fais, il fait
Nous faisons (denk eraan de ‘ai’ hier uitspreken als de ‘e’ in ‘geluk’)
Vous faites
Ils font (harde f goed uitspreken, om verwarring met ‘ils vont’ (zij gaan) te voorkomen.)
Faire betekent in veel gevallen ‘maken’ (bouwen, bakken, veroorzaken etc.) of ‘doen’ (een beroep uitoefenen, een speech houden); de voorbeelden zijn hier eigenlijk te talrijk om op te noemen, maar ik geef toch een paar:
faire une maison, faire le pain, faire une loi, faire pipi, faire la guerre
De meeste problemen levert ‘faire’ op in combinaties die simpel lijken, maar toch iets anders betekenen!
Faire le trottoir betekent echt niet de stoep schrobben, maar ‘op een speciale manier aanwezig zijn op het trottoir’.
Bijzondere toepassingen:
Chemin faisant – onderweg
ça fait deux ans que je ne l’ai pas vu – Ik heb hem sinds 2 jaar niet gezien
ça fait vingt euros – dat is dan 20 euro
Je fais du quarante – ik heb maat 40
Qu’est-ce que cela fait ? – En wat zou dat ?
Cela ne fait rien – dat is niet erg
ça ne se fait pas ! – dat doe je niet, dat hoort niet !
c’est bien fait pour lui ! – Net goed !
Dan hebben we uiteraard nog ‘faire’ in de samenstellingen die een weersgesteldheid aangeven :
Il fait beau/ mauvais; il fait chaud/froid -het is mooi / lelijk weer, het is warm/koud
il fait du vent – het waait
Ik besef terdege dat dit een wel zeer onvolledige lijst is. Ik hou me aanbevolen voor bijzondere aanvullingen!
Elle fait vielle pour son age – Ze lijkt oud voor haar leeftijd
elle se fait faire les ongles / ze heeft haar nagels laten doen (manicure)
elle se fait belle / ze heeft zich mooi gemaakt
il s’est fait avoir / hij heeft zich voor de gek laten houden
misschien schieten me er nog een paar binnen vanmiddag dan stuur ik het wel weer op.
je me fais payer un café au boulot!!
Il me paraît utile de vous faire part de… / het lijkt mij nodig om jullie op te hoogte te stellen van ….
L’habit ne fait pas le moine / arm gekleed of rijk wil niet zeggen dat je ook rijk of arm bent
faire la bombe – plezier maken
Faire pipi – plassen
Faire scandale – aanstoot geven, schandaal maken
Faire une croix sur qch. – van iets afzien of
Faire son deuil d’une chose
Faire bande apart – zig afzijdig houden
Faire le zouave – de gek uithangen, streken uithalen
On ne peut pas faire deux choses à la fois – Men kan geen twee dingen tegelijk doen
L’union fait la force – Eendracht maakt macht
Faire une gaffe – een flater slaan
Faire la cuisine – koken
Il fait chaud/froid – Het is warm/koud
En natuurlijk deze van Dineke, Savoir faire – kennis hebben van
ZIG uis uiteraard Zich
Een fait-tout, een pan waar alles in klaar gemaakt kan worden.
fainéant
Nou dat is niet aardig hoor ! Nodig je nooit uit om een hapje te komen eten uit m’n fait-tout
Cela commence à bien faire. Voilà
Fancy Faire.
hink-stap-faire
Ne t’en fais pas!
Mais alors pas du tout Dineke.
dan issut goe…….
oei, niet van die sms of msn taal svp
was mijn poging tot brabants. Zal het maar laten voortaan.
Hup: naar het café!
yoepi !!!
c’est bien fait : eigen schuld, dikke bult.
faire le trottoir is tippelen
bisous
sophietje-flockli