Savoir faire!!! (Voca-bloc)


Heb ik mezelf een probleem op de hals gehaald, nl. het werkwoord faire . Weet bijna niet waar te beginnen, het is een zo alomvattend en veelgebruikt werkwoord.
Eerst de verbuiging dan maar, want dat is het simpelst…
Tegenwoordige tijd.
Je fais, tu fais, il fait
Nous faisons (denk eraan de ‘ai’ hier uitspreken als de ‘e’ in ‘geluk’)
Vous faites
Ils font (harde f goed uitspreken, om verwarring met ‘ils vont’ (zij gaan) te voorkomen.)
Faire betekent in veel gevallen ‘maken’ (bouwen, bakken, veroorzaken etc.) of ‘doen’ (een beroep uitoefenen, een speech houden); de voorbeelden zijn hier eigenlijk te talrijk om op te noemen, maar ik geef toch een paar:
faire une maison, faire le pain, faire une loi, faire pipi, faire la guerre
De meeste problemen levert ‘faire’ op in combinaties die simpel lijken, maar toch iets anders betekenen!
Faire le trottoir betekent echt niet de stoep schrobben, maar ‘op een speciale manier aanwezig zijn op het trottoir’.
Bijzondere toepassingen:
Chemin faisant – onderweg
ça fait deux ans que je ne l’ai pas vu – Ik heb hem sinds 2 jaar niet gezien
ça fait vingt euros – dat is dan 20 euro
Je fais du quarante – ik heb maat 40
Qu’est-ce que cela fait ? – En wat zou dat ?
Cela ne fait rien – dat is niet erg
ça ne se fait pas ! – dat doe je niet, dat hoort niet !
c’est bien fait pour lui ! – Net goed !
Dan hebben we uiteraard nog ‘faire’ in de samenstellingen die een weersgesteldheid aangeven :
Il fait beau/ mauvais; il fait chaud/froid -het is mooi / lelijk weer, het is warm/koud
il fait du vent – het waait
Ik besef terdege dat dit een wel zeer onvolledige lijst is. Ik hou me aanbevolen voor bijzondere aanvullingen!

21 reacties op “Savoir faire!!! (Voca-bloc)

  1. elle se fait faire les ongles / ze heeft haar nagels laten doen (manicure)
    elle se fait belle / ze heeft zich mooi gemaakt
    il s’est fait avoir / hij heeft zich voor de gek laten houden
    misschien schieten me er nog een paar binnen vanmiddag dan stuur ik het wel weer op.
    je me fais payer un café au boulot!!

  2. Il me paraît utile de vous faire part de… / het lijkt mij nodig om jullie op te hoogte te stellen van ….

  3. L’habit ne fait pas le moine / arm gekleed of rijk wil niet zeggen dat je ook rijk of arm bent

  4. Faire scandale – aanstoot geven, schandaal maken
    Faire une croix sur qch. – van iets afzien of
    Faire son deuil d’une chose
    Faire bande apart – zig afzijdig houden
    Faire le zouave – de gek uithangen, streken uithalen
    On ne peut pas faire deux choses à la fois – Men kan geen twee dingen tegelijk doen
    L’union fait la force – Eendracht maakt macht
    Faire une gaffe – een flater slaan
    Faire la cuisine – koken
    Il fait chaud/froid – Het is warm/koud
    En natuurlijk deze van Dineke, Savoir faire – kennis hebben van

  5. Nou dat is niet aardig hoor ! Nodig je nooit uit om een hapje te komen eten uit m’n fait-tout

  6. was mijn poging tot brabants. Zal het maar laten voortaan.
    Hup: naar het café!

  7. c’est bien fait : eigen schuld, dikke bult.
    faire le trottoir is tippelen
    bisous
    sophietje-flockli